Opdrachten Niveau 1

Opgave 1
Zet de volgende voertuigen op volgorde van snel naar langzaam.
scootmobiel, vrachtwagen, straaljager, auto, verkeersvliegtuig, fiets, racewagen, scooter
Opgave 2
Kees rijdt met zijn auto over de snelweg. Zijn snelheid verandert niet. Hij heeft na 80 minuten 140 km afgelegd. Hoeveel afstand legde hij af in één uur?
Opgave 3
Hieronder staan een aantal begrippen. Er horen steeds twee begrippen bij elkaar. Schrijf op welke tweetallen dit zijn.
50 km/h, fiets, 4 km/h, 120 km/h, vrachtwagen, 100 km/h, 18 km/h, snelweg, bebouwde kom, voetganger.
Opgave 4
Piet en Henk hebben bij gym aan hardlopen gedaan. Piet heeft de 100 meter in 15 seconde gedaan. Henk heeft de 200 meter in 32 seconde gedaan. Wie was het snelst?
Opgave 5
Hieronder zie je een aantal eenheden. Geef voor elke eenheid aan of het een eenheid is van afstand, tijd of snelheid.
kilometer, mijl per uur, centimeter per maand, mijl, millimeter, kilometer per uur, uur, seconde, minuut, maand, meter per seconde, meter.
Opgave 6
Vul in. Als de snelheid groter is kun je _____________ afstand afleggen in dezelfde tijd. Als je minder tijd hebt kun je ____________ afstand afleggen met dezelfde snelheid. Met een kleinere snelheid heb je ____________ tijd nodig voor een grotere afstand.
Opgave 7
Vul in. Om dezelfde afstand af te leggen in een kortere tijd moet je _____________ groter zijn. Als je minder afstand hebt afgelegd met dezelfde snelheid was de tijd _____________ .
Opgave 8
Leg in je eigen woorden uit wat snelheid is.
Opgave 9
Vul in. Voor het omrekenen van een snelheid in m/s naar een snelheid in km/h moet je het getal __________________ met/door ______________ .
Opgave 10
Omrekenen van snelheden m/s naar km/h.
a) 3,6 km/h = ______ m/s
b) 45 km/h = ______ m/s
c) 20 m/s = ______ km/h
d) 33 m/s = ______ km/h
e) 136,8 km/h = ______ m/s
f) 97,2 km/h = ______ m/s
g) 2 m/s = ______ km/h
h) 360 m/s = ______ km/h
Opgave 11
Piet zegt dat hij op de fiets een topsnelheid van wel 26 km/h haalt. Henk zegt dat hij sneller is met 8 m/s. Laat met een berekening zien wie er sneller is?
Opgave 12
Schrijf de volgende metingen in het natuurkundig en scheikundig formaat. Gebruik hierbij symbolen. Klik hier voor meer uitleg.
a) Het is 4,6 kilometer van mijn huis naar school.
b) De rit van Enschede naar Deventer was 1,1 uur lang.
c) Binnen de bebouwde kom mag je maar 50 kilometer per uur.
d) Met de fiets ga je makkelijk 5 meter per seconde.
Opgave 13
Hieronder zie je verhoudingstabel. Neem deze tabel over in je schrift en reken de ontbrekende getallen uit.
afstand |
km |
126 |
252 |
|
|
168 |
|
tijd |
h |
3 |
|
1 |
0,5 |
|
2 |