Opdrachten
Opgave 1
Als je kracht zet met je spieren noem je dat spierkracht.
Bedenk een naam voor de krachten die in de volgende situaties beschreven worden.
a) Je plakt een plaatje in je schrift met een lijmstift.
b) Een lift wordt door een motor omhoog gehesen.
c) De wind blaast in het zeil van een zeilboot.
d) Je duwt tegen een kast aan.
Opgave 2
Spierkracht wordt veel gebruikt bij sport.
Noem vijf sporten waarbij het alleen maar gaat om spierkracht.
Opgave 3
Niet bij elke sport gaat het om spierkracht, ook al wordt deze misschien wel gebruikt. Een voorbeeld is boogschieten. Noem nog vijf sporten waarbij het niet gaat om spierkracht.
Opgave 4
Noem drie gevolgen waaraan je krachten kunt herkennen.
Opgave 5
Noem 5 soorten krachten.
Opgave 6
Een kracht kan vervorming veroorzaken.
a) Welke twee soorten vervorming kunnen optreden?
b) Wat is het verschil tussen deze twee vervormingen?
Opgave 7
Vul in.
Als de __________, ___________ of ___________ van een voorwerp verandert, werkt er een kracht op. Alleen aan deze drie gevolgen kun je een __________ herkennen want krachten kun je _________ zien.
Opgave 8
Je hebt een pakje boter op de grond laten vallen. Er zit nu een hele platte kant aan. Leg uit welke soort vervorming dit is.
Opgave 9
Je rekt een stuk elastiek uit. Leg uit welke soort vervorming dit is.
Opgave 10
Geef van de volgende situaties aan om welke soort vervorming het gaat.
a) Een stuiterbal stuitert op de grond. De stuiterbal vervormt _________ .
b) Je trapt een leeg blikje drinken plat. Het blikje vervormt _________ .
c) Een auto botst tegen een boom. De auto vervormt _________ .
d) Je scheurt een stuk papier doormidden. Het papier vervormt _________ .
e) Je maakt van klei een beeldje. De klei vervormt _________ .
f) Je snijdt je in je vingers. Je vinger vervormt _________ .
g) Je schiet met je duim een elastiekje weg. Het elastiekje vervormt _________ .
h) Een drinkglas valt op de grond kapot. Het glas vervormt _________ .
Opgave 11
Bij NaSk zeggen we: "Een kracht wordt uitgeoefend door een voorwerp (persoon) op een ander voorwerp (persoon)." Schrijf de onderstaande uitspraken over zoals je ze bij NaSk zou zeggen.
a) Een voetballer schopt tegen een bal.
b) De wind blaast in het zeil.
c) Een honkballer zwaait met een honkbalknuppel.
d) Op de fiets trek je met je hand aan de handrem.
Opgave 12
Hieronder zie je een foto van een boogschutter. Neem de tabel daaronder over en vul hem verder aan.

naam van de kracht |
uitgeoefend door |
uitgeoefend op |
|
linker arm van de boogschutter |
de boog |
trekkracht |
rechter arm van de boogschutter |
|
zwaartekracht |
|
boogschutter |
Opgave 13
Hiernaast zie je een foto van een windsurfer Neem de tabel hieronder over en vul hem verder aan.

naam van de kracht |
uitgeoefend door |
uitgeoefend op |
|
wind |
|
|
armen van de man |
|
|
voeten van de man |
|
|
water onder de surfplank |
|
|
aarde |
|
Opgave 14
Hiernaast zie je een foto van twee jongens die een veld ploegen. Neem de tabel hieronder over en vul hem in met minstens drie krachten.

naam van de kracht |
uitgeoefend door |
uitgeoefend op |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|