Leerdoelen
3e klas:
- Je kunt deze begrippen uitleggen: luchtdruk, barometer, barometrische druk (bar), hogedrukgebied, lagedrukgebied, manometer, absolute druk, overdruk, onderdruk, vacuüm.
- Je kunt het meetinstrument noemen dat je gebruikt om luchtdruk te meten.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen een barometer en een manometer.
- Je kunt luchtdruk omrekenen tussen mbar, bar, Pa, kPa, N/m², N/cm².
- Je kunt vertellen hoe de hoogte de luchtdruk beïnvloedt.
- Je kunt de woordformule voor absolute druk uit het hoofd noemen.
- Je kunt rekenen met de woordformule voor absolute druk.
Uitleg
De lucht om ons heen oefent constant druk uit op alles en onszelf. Deze druk noemen we luchtdruk. De druk ontstaat omdat alle lucht boven ons een behoorlijke massa heeft. 1 kubieke meter lucht weegt maar ongeveer 1 kg. Maar de denkbeeldige kolom lucht die boven elke vierkante meter staat heeft een totale massa van maar liefst 10.000 kg. Deze massa wordt door de zwaartekracht op de aarde gedrukt. Dit veroorzaakt op het aardoppervlak een luchtdruk van ongeveer 1 kilogram op elke vierkante centimeter. Dat is het gevoel van een pak melk op je duimnagel.
De luchtdruk is niet altijd overal even groot. Hoe hoger je komt, hoe lager de luchtdruk. Dat komt omdat die denkbeeldige kolom lucht die boven je staat steeds kleiner wordt als jij omhoog gaat. Maar zelfs op de grond is de luchtdruk niet overal even groot. Dit hangt bijvoorbeeld af van de temperatuur van de lucht. Een gebied op de aarde waar een hogere luchtdruk heerst noemen we een hogedrukgebied. Een lagedrukgebied is een gebied op aarde waar een lagere luchtdruk heerst. De lucht probeert luchtdruk verschillen altijd in evenwicht te krijgen, daarom beweegt lucht altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Dit is waarom er wind waait.
We meten luchtdruk met een barometer. De meest voorkomende variant bestaat uit een metalen doosje waar alle lucht uit gehaald is. In dit doosje heerst een vacuüm. Een grote metalen veer voorkomt dat het doosje door de luchtdruk helemaal in elkaar gedrukt wordt. Hierdoor is er steeds een evenwicht tussen de luchtdruk op het doosje die het in elkaar probeert te duwen en de veerkracht die het doosje uit elkaar trekt. Hoe groter de luchtdruk hoe platter het doosje wordt. Als de luchtdruk daalt, zet het doosje weer uit. Deze beweging wordt met een systeem van hefbomen, veren en kettinkjes overgebracht op een naald die langs een schaalverdeling beweegt.
We merken normaal niet veel van al die druk. Dit komt omdat luchtdruk alle kanten op duwt. Je merkt wel iets van de luchtdruk zodra er ergens een overdruk of onderdruk is. Een zuignap werkt bijvoorbeeld omdat onder de zuignap een onderdruk heerst. De grotere luchtdruk buiten de zuignap duwt de zuignap tegen het raam. Het omgekeerde kan ook. In een spuitbus heerst een overdruk. De luchtdruk in de spuitbus is hoger dan buiten. Hierdoor wordt het product in de spuitbus naar buiten geduwd als je de knop indrukt. Een manometer is een meetinstrument die deze overdruk (en ook onderdruk) kan meten. Je gebruikt hem bijvoorbeeld als je een autoband oppompt. Je meet met de manometer de luchtdruk in de band ten opzichte van de heersende luchtdruk buiten.
Voor overdruk geldt:
absolute druk = luchtdruk + overdruk
Voor onderdruk geldt:
absolute druk = luchtdruk - onderdruk
Luchtdruk kent een heleboel verschillende eenheden. Je kunt luchtdruk meten in pascal (Pa) waarbij 1 Pa betekent dat er op elke vierkante meter een kracht werkt van 1 newton (1 N/m²). Een luchtdruk van 1 N/m² betekent ook een kracht van 0,0001 newton op elke vierkante centimeter. Een andere eenheid is de barometrische druk (bar). Hierbij geldt dat 1 bar even groot is als 100.000 Pa. 1 bar is ook even groot als 1000 mbar.

Samenvatting
De nummers in deze samenvatting komen overeen met de nummers van de leerdoelen.
3e klas:
- Leer deze begrippen: luchtdruk, barometer, barometrische druk (bar), hogedrukgebied, lagedrukgebied, manometer, absolute druk, overdruk, onderdruk, vacuüm.
- Luchtdruk meet je met een barometer.
- Een barometer meet de druk (ten opzichte van vacuüm). Een manometer meet de overdruk/onderdruk ten opzichte van de heersende luchtdruk.
- 1 N/cm² = 10.000 N/m² ; 1 Pa = 1 N/m² ; 1 kPa = 1000 Pa ; 1 bar = 100.000 Pa ; 1 bar = 1000 mbar.
- Hoe hoger je de lucht in gaat, hoe lager de luchtdruk. (vuistregel, er zijn uitzonderingen)
- absolute druk = luchtdruk - onderdruk of absolutedruk = luchtdruk + overdruk
- Het rekenen met de formule voor de absolute druk is een vaardigheid die je moet oefenen door veel berekeningen te maken.
Links & downloads