Opdrachten
Opgave 1
a) Welke drie voorwaarden heb je nodig voor het maken van vuur?
b) Hoe worden de drie voorwaarden van vraag a samen ook wel genoemd?
Opgave 2
Hieronder worden een aantal situaties beschreven.
Geef voor elke situatie welke voorwaarde van de branddriehoek wordt weggenomen.
a) Bij een vlam in de pan doe je de deksel op de pan.
b) De brandweer blust het vuur met water.
c) Een schuimblusser spuit een laag schuim over het vuur.
d) Bij een uit de hand gelopen experiment draait de docent de hoofdgaskraan dicht.
e) Bij een vlam in de pan, wordt de pan naar buiten gebracht en op een veilige plek gezet tot het vuur vanzelf uit gaat.
Opgave 3
Bij het bestrijden van bosbranden wordt een methode gebruikt die 'back burning' heet.
Hierbij laten de brandweerlieden gecontroleerd een deel van het bos afbranden.
Zo kan de bosbrand zich niet verder verspreiden.
Leg uit dat de brandweer op deze manier kan voorkomen dat de bosbrand zich uitbreidt.
Opgave 4
In brandstoffen zit warmte opgeslagen.
Deze energie komt vrij als je de brandstof laat branden.
a) Hoe heeft de vorm van energie die in brandstoffen is opgeslagen?
Kijk naar de tabel hiernaast.
b) Reken uit hoeveel warmte er vrijkomt bij het verbranden van 25 dm³ methaan gas.

Opgave 5
Welke stoffen komen er vrij bij de volledige verbranding van aardgas?
Opgave 6
Bij verbrandingen kunnen verschillende verbrandingsproducten vrijkomen.
Zo kan er koolstofdioxide (CO2) en zwaveldioxide (SO2) ontstaan.
a) Leg uit waarom koolstofdioxide slecht is voor het milieu.
b) Leg uit waarom zwavel slecht is voor het milieu.
Opgave 7
a) Wanneer ontstaat er een onvolledige verbranding?
b) Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen een volledige en een onvolledige verbranding.
Opgave 8
Lees het krantenartikel hiernaast en beantwoord de volgende vragen.
a) Wat zijn de drie grootste gevaren van koolstofmonoxide?
b) Wanneer ontstaat koolstofmonoxide?
c) Waarom wordt koolstof monoxide ook wel een sluipmoordenaar genoemd?
