Opgave 25 Zet de volgende voertuigen op volgorde van snel naar langzaam. scootmobiel, vrachtwagen, straaljager, auto, verkeersvliegtuig, fiets, racewagen, scooter
Opgave 26 Kees rijdt met zijn auto over de snelweg. Zijn snelheid verandert niet. Hij heeft na 80 minuten 140 km afgelegd. Hoeveel afstand legde hij af in één uur?
Opgave 27 Hieronder staan een aantal begrippen. Er horen steeds twee begrippen bij elkaar. Schrijf op welke tweetallen dit zijn. 50 km/h, fiets, 4 km/h, 120 km/h, vrachtwagen, 100 km/h, 18 km/h, snelweg, bebouwde kom, voetganger.
Opgave 28 Piet en Henk hebben bij gym aan hardlopen gedaan. Piet heeft de 100 meter in 15 seconde gedaan. Henk heeft de 200 meter in 32 seconde gedaan. Wie was het snelst?
Snelheid is de verhouding tussen de afstand die je aflegt en de tijd die je daarvoor nodig hebt. Hoe groter je snelheid, hoe kleiner de tijd die je nodig hebt voor dezelfde afstand. Denk maar aan een wedstrijd. Hoe meer tijd je hebt, hoe groter de afstand die je af kunt leggen met dezelfde snelheid.
Een fietser die 20 kilometer heeft afgelegd in 1 uur, heeft een gemiddelde snelheid gehad van 20 kilometer per uur (20 km/h). Met diezelfde snelheid zou de fietser ook 40 kilometer kunnen afleggen in 2 uur of 5 kilometer in een kwart uur.
Samengestelde eenheden Snelheid heeft zelf geen eenheid. In plaats daarvan heeft snelheid een samengestelde eenheid. Deze is opgebouwd uit een eenheid van afstand en een eenheid van tijd. Een veelgebruikte eenheid voor snelheid is de kilometer per uur (km/h). Deze eenheid is opgebouwd uit een eenheid voor afstand (kilometer) en een eenheid voor tijd (uur).
Omrekenen Een andere eenheid van snelheid is de meter per seconde (m/s). Deze eenheid is opgebouwd uit een eenheid voor afstand (meter) en een eenheid voor tijd (seconde). In de natuurkunde wordt vooral deze eenheid gebruikt. Een fietser die 18 km/h rijdt legt 18 kilometer af in elk uur. Deze fietser legt dan ook precies 5 meter af in elke seconde.
Opgave 29 Hieronder zie je een aantal eenheden. Geef voor elke eenheid aan of het een eenheid is van afstand, tijd of snelheid. kilometer, mijl per uur, centimeter per maand, mijl, millimeter, kilometer per uur, uur, seconde, minuut, maand, meter per seconde, meter.
Opgave 30 Vul in. Als de snelheid groter is kun je _____________ afstand afleggen in dezelfde tijd. Als je minder tijd hebt kun je ____________ afstand afleggen met dezelfde snelheid. Met een kleinere snelheid heb je ____________ tijd nodig voor een grotere afstand.
Opgave 31 Vul in. Om dezelfde afstand af te leggen in een kortere tijd moet je _____________ groter zijn. Als je minder afstand hebt afgelegd met dezelfde snelheid was de tijd _____________ .
Opgave 32 Leg in je eigen woorden uit wat snelheid is.
Opgave 33 Vul in. Voor het omrekenen van een snelheid in m/s naar een snelheid in km/h moet je het getal __________________ met/door ______________ .
Opgave 34 Omrekenen van snelheden m/s naar km/h. a) 3,6 km/h = ______ m/s b) 45 km/h = ______ m/s c) 20 m/s = ______ km/h d) 33 m/s = ______ km/h e) 136,8 km/h = ______ m/s f) 97,2 km/h = ______ m/s g) 2 m/s = ______ km/h h) 360 m/s = ______ km/h
Opgave 35 Piet zegt dat hij op de fiets een topsnelheid van wel 26 km/h haalt. Henk zegt dat hij sneller is met 8 m/s. Laat met een berekening zien wie er sneller is?
Opgave 36 Schrijf de volgende metingen in het natuurkundig en scheikundig formaat. Gebruik hierbij symbolen. Klik hier voor meer uitleg. a) Het is 4,6 kilometer van mijn huis naar school. b) De rit van Enschede naar Deventer was 1,1 uur lang. c) Binnen de bebouwde kom mag je maar 50 kilometer per uur. d) Met de fiets ga je makkelijk 5 meter per seconde.
Opgave 37 Hieronder zie je verhoudingstabel. Neem deze tabel over in je schrift en reken de ontbrekende getallen uit.
Stel je rijdt met je fiets een stuk van 3 kilometer van school naar huis, en je doet daar een kwartiertje over (0,25 uur). Dan was je gemiddelde snelheid:
v = 3 : 0,25 = 12 km/h
Toch reed je niet de hele weg met diezelfde snelheid. Bij het stoplicht moest je misschien wachten. Toen was je snelheid nul. Op het rechte stuk trapte je misschien wel lekker door. Misschien reed je toen wel 20 kilometer per uur. In de bochten reed je misschien weer wat langzamer, net als tegen die grote bult op. Je snelheid verandert steeds. Toch kun je wel iets zeggen over je snelheid. Je kunt namelijk de gemiddelde snelheid berekenen.
Rekenen met snelheid Snelheid, afstand en tijd hebben heel veel met elkaar te maken. Om een grote afstand af te leggen in een korte tijd heb je een hoge snelheid nodig. De verhouding tussen snelheid, afstand en tijd vind je terug in de formule hieronder.
Hierin is v de snelheid, s de afstand en t de tijd. Om de gemiddelde snelheid uit te rekenen moet je de afstand delen door de tijd.
Rekenen met de formule voor snelheid Hieronder zie je nog een paar voorbeelden voor het rekenen met de formule voor snelheid.
Opgave 38 Wat zijn de symbolen van afstand, tijd en snelheid?
Opgave 39 Wat is de formule voor snelheid?
Opgave 40 Vul in. De ___________ van een voorwerp is de verhouding tussen de ________ die het voorwerp aflegt en de __________ die het daarvoor nodig heeft.
Opgave 41 Het symbool voor afstand is de kleine letter s. Het symbool voor seconde is ook de kleine letter s. Waarom kun je toch nooit in de war raken met deze twee symbolen?
Opgave 42 Neem de onderstaande tabel over in je schrift en vul hem verder in.
grootheid
symbool
eenheid
symbool
afstand
...
...
...
tijd
...
... uur
s ...
snelheid
...
... meter per seconde
... ...
Opgave 43 Zet de volgende stappen in de juiste volgorde. a - Vul de formule in voor zover je kan. b - Zoek de gegeven en gevraagde grootheden en schrijf ze onder elkaar op. c - Reken de uitkomst eventueel om naar de gevraagde eenheid. d - Reken de uitkomst uit. e - Reken de grootheden eventueel om, totdat de eenheden bij elkaar horen. f - Schrijf de formule op die je nodig hebt.
Opgave 44 Hieronder zie je een tabel met afstanden, tijden en snelheden. De metingen van elke rij horen bij elkaar maar er mist steeds één waarde. Laat met een volledige berekening zien hoe je aan die waarde komt.
afstand
snelheid
tijd
a
45,36 km
... km/h
1,8 h
b
... km
108 km/h
5,4 h
c
155,52 km
32,4 km/h
... h
d
1008 m
... m/s
72 s
e
... m
6 m/s
906 s
f
594 m
9 m/s
... s
Opgave 45 Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen een snelheid en de gemiddelde snelheid.
Opgave 46 Piet heeft er 6 minuten over gedaan om op school te komen. De afstand van zijn huis naar school is 1,8 km. a) Hoeveel uur is 6 minuten? b) Bereken de gemiddelde snelheid van Piet?
Opgave 47 Arie heeft een onbekende formule in zijn NaSkboek gevonden. s = ½ a x t². Arie zegt dat de s staat voor seconde. Willem zegt dat het iets anders moet betekenen omdat er in formules alleen grootheden staan. a) Wie heeft hier gelijk? b) Wat betekent de kleine letter t in deze formule?
snelheid De snelheid die een voorwerp gemiddeld had. Met de fiets rij je niet altijd op topsnelheid. Je staat ook wel eens stil voor het stoplicht. Als je bijvoorbeeld een half uur 20 km/h rijdt en een half uur 10 km/h, dan is je gemiddelde snelheid 15 km/h geweest.
Je kunt uitleggen wat snelheid is. Snelheid is de verhouding tussen de afstand die een voorwerp aflegt en de tijd die het daarvoor nodig heeft.
Je kunt uitleggen wat we bedoelen met een samengestelde eenheid. Een samengestelde eenheid is een eenheid die bestaat uit twee (of meer) andere eenheden.
Je kunt een snelheid in kilometer per uur omrekenen naar meter per seconde en andersom. 1 m/s = 3,6 km/h Om een snelheid in km/h om te rekenen naar m/s moet je delen door 3,6. Andersom moet je vermenigvuldigen met 3,6
Je kunt uitleggen wat de begrippen afstand, snelheid en tijd betekenen. Kijk hiervoor bij de onderdelen afstand, snelheid en tijd.
Je kunt uitleggen wat we bedoelen met de gemiddelde snelheid. Een voertuig heeft tijdens een normale rit niet steeds dezelfde snelheid. De snelheid verandert steeds. Er is een snelheid waarmee je dezelfde afstand in dezelfde tijd kunt afleggen. Deze snelheid noemen we de gemiddelde snelheid.
Je kent de symbolen voor de grootheden afstand, snelheid en tijd en hun eenheden uit het hoofd.
grootheid
symbool
eenheid
symbool
afstand
s
meter
m
tijd
t
uur seconde
h s
snelheid
v
kilometer per uur meter per seconde
km/h m/s
Je kunt de formule voor snelheid uit het hoofd noemen. In woorden: snelheid = afstand / tijd In symbolen: v = s / t
Je kunt rekenen met de formule voor snelheid. 1 - Zoek in de opgave naar de gegeven grootheden. Zoek ook de grootheid die je moet uitrekenen. Schrijf ze onder elkaar op met symbolen en eenheden. 2 - Reken de grootheden eventueel om, totdat de eenheden bij elkaar horen. 3 - Schrijf de formule op die je nodig hebt. 4 - Schrijf de formule nogmaals op maar vervang nu de bekende symbolen met de getallen. 5 - Reken de uitkomst uit. 6 - Reken de uitkomst eventueel om naar de gevraagde eenheid.